Uit het herkomstonderzoek naar de periode 1933-1945 komen geen indicaties naar voren die wijzen op mogelijk onvrijwillig bezitsverlies.
De herkomst van dit schilderij is sluitend voor de periode 1933-1945. Kunsthandel J. Goudstikker uit Amsterdam had het schilderij vanaf tenminste november 1930 in bezit. Op enig moment had kunsthandel J. Goudstikker uit Amsterdam het schilderij samen met de Galerie Matthiesen uit Berlijn of Londen in bezit. In september 1940 verkocht de kunsthandel J. Goudstikker het schilderij aan kunsthandel Goudstikker/Miedl uit Amsterdam. De Galerie Matthiesen was op dat moment nog mede-eigenaar van het schilderij. Op 1 augustus 1952 is een schikking getroffen tussen de rechtsopvolgers van de kunsthandel J. Goudstikker en het Nederlands Beheersinstituut over de verwerving van dit schilderij van de kunsthandel J. Goudstikker uit Amsterdam door de kunsthandel Goudstikker/Miedl. In verband met deze akte van dading heeft de Restitutiecommmissie geoordeeld dat er geen grond is voor teruggave van dit schilderij. In 1957 of 1958 is een schikking getroffen met de nabestaanden van Galerie Matthiesen en nam de Staat der Nederlanden de halve aandelen in de schilderijen over.